De moeder van mijn moeder (foto links, oma als 20-jarige) was een volbloed Friezin, een Bootsma. Naar haar ben ik Fokkelien genoemd. In 1998 kreeg ik van mijn moeder een multomap met papieren over de familie Bootsma. Het is fascinerende lectuur. Vooral de brieven van Douwe Gerrits Bakker, de overgrootvader van mijn oma (een van zijn dochters trouwde met een Bootsma), laten me niet los. Zijn geschiedenis is de aanleiding voor dit artikel.
Het verhaal speelt zich af in het voorjaar van 1839 tegen de achtergrond van de Afscheiding die in 1834 was begonnen.
Links naar de verschillende onderdelen vind je in de kolom hiernaast.
Douwe Gerrits was een van de boeren in wiens schuur ds. Simon van Velzen (een bekende afgescheiden predikant, later een van de eerste hoogleraren aan de Theologische Hogeschool te Kampen) regelmatig kwam preken. Beide mannen wilden niemand de toegang weigeren, dus ze lieten iedereen binnen.
Als de locale overheid lucht kreeg van een dergelijke samenkomst, werd een inval gedaan, en waren er meer dan 20 mensen bijeen, dan werden ze weggejaagd en de boer in kwestie kreeg een forse boete. Die betaalde hij vervolgens niet, want de bijeenkomst werd gehouden ter ere van de Koning der Koningen, en de boer handelde naar het woord van Calvijn (portret links): Wees Gode meer gehoorzaam dan mensen. (Handelingen 5 vs 29. Zie ook de korte uitleg over de ideeën van Calvijn op dit gebied: Over Instituties Boek IV hfs. 20 par. 32. Calvijn predikte zeker geen revolutie, wat onder meer blijkt uit de paragrafen 29-31, maar als het erop aan komt, moet je God meer gehoorzaam zijn dan mensen.)
Wanneer de boete niet werd betaald, organiseerde de plaatselijke overheid een boedelverkoop. Het eerste te koop geboden voorwerp werd dan echter gekocht door geloofsgenoten voor een dermate hoog bedrag, dat de boete betaald kon worden en de boer weer voort kon.
Maar aan dit soort praktijken maakte de overheid snel een eind: boeldagen werden voortaan op zondag gehouden, en alles ging voor een appel en een ei van de hand door afspraken tussen de kopers onderling.
Ook Douwe Gerrits maakte dit alles mee. Bovendien wilde baron Van Welderen Rengers, op wiens land hij woonde en werkte, geen afgescheidene op zijn boerderij hebben, dus hij en zijn gezin moesten vertrekken. Uit dit verhaal en het vervolg maak ik op, dat het vee en de inboedel persoonlijk eigendom waren van een boer, maar dat deze land huurde van een of andere adellijke familie. Het is uit de papieren die ik heb niet duidelijk hoe de chronologie van al deze gebeurtenissen precies in elkaar zit; ik kom er in de volgende paragraaf op terug.
Het is niet onmogelijk dat Rengers het gezin Bakker uitzette tijdens de gevangenschap van Douwe Gerrits. Het gezin woonde toen waarschijnlijk in Tjalhuizum; daar werd nl. in 1838 het laatste kind van Douwe Gerrits en beppe Baukje geboren, een dochter. Zie ook de toegift bij dit verhaal. Op Genealogie Online heb ik wat exactere info kunnen vinden over geboorte en overlijden. Douwe is geboren in Dearsum en heeft een boerderij gepacht in IJsbrechtum, de geboorteplaats van zijn tweede vrouw, beppe Baukje. Ook heeft hij een boerderij gehad in Tjalhuizum. Hij is gestorven in Boazum, dat vlakbij zijn geboorteplaats ligt. Misschien is Baukje met de kinderen naar zijn familie in Boazum gegaan en kon hij daar in de buurt weer aan de slag toen hij vrij kwam. Zie onderstaande kaart voor een beeld van de omgeving waarin het leven van Douwe Gerrits zich heeft afgespeeld. Ook andere plaatsen die in dit artikel worden vermeld staan er op.
Kaart van Sneek en omstreken. Helemaal rechts boven in de hoek liggen Dearsum en Boazum. IJsbrechtum en Tjalhuizum liggen ten Westen van Sneek. De Epemastate bij IJsbrechtum was destijds de woning van de baron Rengers die geen afgescheidenen op zijn land wilde hebben.
Ik heb vier brieven die Douwe Gerrits in de gevangenis heeft geschreven, fotokopieën van de originelen. Het zijn merkwaardige, ontroerende documenten. De originelen zijn door een kleinzoon van Douwe Gerrits geschonken aan het archief van de Theologische Hogeschool te Kampen, waar ze in 1980 nog te vinden waren.
Zo schrijft hij in twee brieven aan zijn vrouw en kinderen dat De Heere hem in zijn genade heeft gewezen op de geschiedenis van Mordechai en Haman, en dat hij zich door de overdenking daarvan volledig kan afsluiten van zijn situatie en zijn medegevangenen. Maar de natuur komt ook wel boven, schrijft hij, en dan is het niet best, maar de Heere verhoet (sic) nog veel. Anders gezegd: meestal beschermt God hem, zodat hij zich zelfs uitzonderlijk goed voelt in de gevangenis. Hij zingt en leest Psalmen en als hij een keer zijn bijbel zomaar open slaat, leest hij psalm 89 vs 9 en volgende verzen in rijm, zie afbeelding.
Douwe Gerrits put enorme troost uit deze tekst. Direct hieronder is de slotpagina van een brief aan zijn vrouw en kinderen opgenomen. Je ziet net niet meer over welke psalm en welke verzen het gaat, maar wel is te lezen hoe hij zijn ervaring met het opslaan van juist die tekst beschrijft.
Handschrift van Douwe Gerrits, uit een brief aan zijn vrouw en kinderen. In het voorafgaande vertelde hij hoe de Heere hem een bijbels verhaal voor de geest bracht, waardoor hij zijn dagelijkse omstandigheden meestal kon vergeten. De Heere is ook in gevangenissen aanwezig, stelt hij op de hier afgebeelde pagina. Verder schrijft hij onder meer dat hij nog nooit zo van de Psalmen heeft genoten als hier.
Vervolgens schrijft hij een brief, vermoedelijk aan het gerecht, over de ware toedracht van een getuigeverklaring.
Na de boete inzake de godsdienstoefening in maart 1839 maanden ds. van Velzen en Douwe Gerrits de aanwezigen om niet te liegen over het aantal aanwezigen bij de dienst, maar om iets te zeggen in de trant van: Ik weet het niet, ik heb ze niet geteld. Dat deed men, maar het liep toch mis, omdat ene Folke in een dronken bui tegen hem getuigde. Hij zei dat Douwe Gerrits hem had omgekocht om een vals getuigenis te geven.
Douwe schrijft nu precies op wat er gebeurd is. Folke was bang om te getuigen. Hij, Douwe, zei hem voor wat hij moest zeggen, nl. Ik weet het niet, want ik heb ze niet geteld. Dat heeft hij tot een paar maal toe herhaald, waarbij hij keer op keer benadrukte dat Folke niet moest liegen, want vals getuigenis geven was een grote zonde. Bij de deur keerde hij zich nog tweemaal om, om te zeggen dat hij niet wilde getuigen.
Later kwam Folke ook in de gevangenis terecht. Hij zei toen herhaaldelijk tegen de rechters dat Douwe Gerrits onschuldig was, en dat hij, Folke, schuldig was aan het geven van een valse getuigenis.
Desondanks lieten de heren Douwe zitten, zonder vorm van proces.
In een brief van 6 april vraagt hij de rechters nogmaals om ontslag uit de gevangenis. De eerste maal was waarschijnlijk via de brief hiervoor over het geval Folke.
Ik heb nog geen ogenblik in deze gevangenis schuld gevoeld in mijn hart. Daarom is het nu een harde zaak om hier te wezen, want er zijn mensen hier, die zijn erger als beesten. Nu mijn heren, mijn dringend verzoek, aldus besluit hij zijn brief.
Hoewel hij Gods genade voelde, was het vaak ook erg moeilijk voor hem. Dat blijkt onder meer uit een verhaal van zijn zoon Douwe. Deze man vertelde veel over de Afscheiding aan zijn kinderen, kleinkinderen, neven en nichten. Een van zijn neven, de veearts Douwe Rijpkema, schreef het later op (voorjaar 1955). De door hem getypte versie heb ik hier voor me liggen.
Op een dag hoort de gevangene plotseling geloei. Hij herkent zijn eigen koeien en weet nu dat zijn vee wordt verkocht. Herkenden zijn koeien hem en begonnen ze daarom te loeien? Eén koe rukt zich in ieder geval los en rent naar de gevangenis. Daar komt zij met haar hoorns vast te zitten aan de ring van de gevangenisdeur vlak naast de cel van Douwe Gerrits.
Verklaring, als ik het goed lees opgesteld en getekend door H. Banning, cipier: Douwe Gerrits Bakker, gekomen den 21 Maart 1839, ontslagen den 4 Mei 1839. Of ik het bij het rechte eind heb wat de ondertekening betreft, is nog wel uit te zoeken denk ik, maar ik gun me er de tijd niet meer voor. Hoe dan ook heeft hij zes weken onschuldig en zonder enige vorm van proces gevangen gezeten.
De gevangenschap, en vooral ook de verkoop van zijn vee heeft Douwe geknakt. Binnen twee jaar na zijn vrijlating stierf hij, 53 jaar oud. Zijn weduwe Baukje Gerrits Alberda overleed vele jaren later in 1881. Zij is de Afscheidingsbeweging trouw gebleven, al maakte dat haar leven niet bepaald gemakkelijk. Ze heeft heel wat boetes moeten betalen en zich heel wat spot van allerlei mensen moeten laten welgevallen voor het regime onder Willem II toleranter werd.
Wanneer Douwe Gerrits in april 1841 sterft, schrijft ds. Van Velzen, die inmiddels in Amsterdam woont, een condoleancebrief aan de weduwe, beppe Baukje. Het schrift is erg klein, maar ik laat de brief zien vanwege de historische waarde. Als je op een tablet kijkt, kun je de tekst met je vingers groter trekken, op de computer houd je [Ctrl] ingedrukt en draai je tegelijkertijd het muiswiel van je af.
Ds. van Velzen kwam later nog wel bij Baukje op bezoek en dan haalden ze samen herinneringen op aan de Afscheidingstijd. Hoe het echtpaar Bakker psalmen begon te zingen om de dominee te laten weten dat het tijd was voor de bijeenkomst. Als de dominee mee begon te zingen, wisten ze dat hij wakker was. En hoe hij dan staande op een boerenwagen in de schuur van Douwe de dienst leidde.
Opmerkelijk in deze rouwbrief voor beppe Baukje vind ik dat er geen enkele sprake is van een hiernamaals, terwijl de afzenders zeer gelovig zijn. Verder wordt niet gewoon haar geboortedatum vermeld, maar formuleert Y.J. Bootsma het aldus: …in den ouderdom van 77 jaren en ruim 4 maanden. Volgens Genealogie Online is ze geboren op 6 juni 1804 te IJsbrechtum. Vergelijk ook de rouwbrieven elders in dit artikel.
Overigens is Y.J. Bootsma getrouwd met een dochter van Douwe Gerrits Bakker en beppe Baukje: Jantje. Zij is dus de link tussen de familie Bootsma en Douwe Gerrits Bakker.
Zelf ben ik sinds ongeveer mijn zestiende niet meer gelovig. Ik heb geen haat tegen de gereformeerde kerk, tegen gereformeerde mensen, tegen de bijbel. Omdat ik veel van mijn vader hield, wilde ik belijdenis doen en deed ik jaren lang heel erg mijn best om toch maar te geloven. Maar toen ik hem als 18-jarige vertelde dat ik Jezus niet kon beschouwen als zoon van God, laat staan dat ik geloofde in diens dood aan het kruis om de mensheid te redden, vond hij het beter dat ik geen officieel lid werd van de kerk.
Overigens, toen ik hem vertelde dat ik geloofde dat dieren, planten en dingen bezield waren, was hij opgelucht. Je bent een animist! riep hij uit. Waarschijnlijk was dat voor mijn zieleheil beter dan helemaal niks.
Maar gelovig of niet, het verhaal van Douwe Gerrits Bakker en zijn diepe, oprechte geloof ontroert me. Daarom wil ik het graag delen.
Geplaatst: 30.07.2017