logo fokkelien

  Varia van Fokkelien

Douwe Gerrits Bakker (1787-1841):

een verhaal dat me niet los laat

Oma Fokkelien in 1910, 20 jaarDe moeder van mijn moeder (foto links, oma als 20-jarige) was een volbloed Friezin, een Bootsma. Naar haar ben ik Fokkelien genoemd. In 1998 kreeg ik van mijn moeder een multomap met papieren over de familie Bootsma. Het is fascinerende lectuur. Vooral de brieven van Douwe Gerrits Bakker, de overgrootvader van mijn oma (een van zijn dochters trouwde met een Bootsma), laten me niet los. Zijn geschiedenis is de aanleiding voor dit artikel.
Het verhaal speelt zich af in het voorjaar van 1839 tegen de achtergrond van de Afscheiding die in 1834 was begonnen.

Links naar de verschillende onderdelen vind je in de kolom hiernaast.

Over de Afscheiding van 1834

Al een aantal jaren voor Willem I in 1813 aantrad, heerste er onvrede binnen de gereformeerde kerk, die door velen als vrijzinnig werd gevoeld. Niet het woord Gods stond centraal, maar de rede. Als iets wat in de bijbel stond tegen de rede in ging, dan hoefde je de bijbel op dat punt niet te aanvaarden. In de theologische opleidingen werd Calvijn niet meer behandeld, en de dominees die door de universiteiten werden afgeleverd, waren vrijzinnig. Het kerkvolk miste de oude rechtzinnige leer en er werden dus overal in het land in schuren en bij gelovigen thuis bijeenkomsten gehouden, waarin welbespraakte en belezen mannen inleidingen hielden en waar men met elkaar besprak hoe Gods genade in ieders persoonlijk leven een rol speelde. Men geloofde dat de mens er zelf niets aan kon doen of hij ‘zalig’ zou worden, maar dat het geheel aan Gods genade te danken was.

Thuiskerk in Gelderland

Dienst van Afgescheidenen o.l.v. ds. A. Brummelkamp in een Gelderse boerenwoning. K.C.J. Verlaan, geschilderd naar H. Valkenburg, ca. 1910. Rijksmuseum Het Catharijneconvent Utrecht.

Willem I en de Nederlandse Hervormde kerk

Willem I, die zichzelf in 1815 uitriep tot koning der Verenigde Nederlanden en hertog van Luxemburg, wilde eenheid tot stand brengen in zijn rijk. Een van de voorwaarden die hij daarvoor noodzakelijk achtte, was het verkrijgen van zeggenschap over de kerk, de enige wettelijk erkende kerk in Nederland, toen nog Nederduits Gereformeerde kerk geheten. De naam werd Nederlandse Hervormde kerk, de Dordtse kerkorde en de belijdenisgeschriften uit 1618 werden terzijde geschoven voor een Algemeen Reglement.

De Dordtse kerkorde was democratisch: de lagere leden kozen de hogere uit hun midden en dat ging zo door tot de top. Met het Algemeen Reglement kreeg de overheid, c.q. de koning, een flinke vinger in de pap. Leden van de hoogste kerkelijke organen, de generale synode en de provinciale synodes, werden benoemd door de overheid. Om een en ander in goede banen te leiden, werd even snel een ministerie in het leven geroepen: het Departement voor Hervormde Eredienst.
Zo werd Willem I in feite de baas van de kerk.

In de Drie Formulieren van Enigheid (de belijdenisgeschriften) was het geloof van de Gereformeerde kerk samengevat. Het gaat hier om de Heidelbergse Catechismus, de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Dordtse Leerregels. Dat deze geschriften zonder meer terzijde werden geschoven, raakte rechtzinnige Gereformeerden in het hart. Maar voor de overheid waren deze geschriften lastig, want zij wilde een staatskerk die een koepel was voor allerlei gezindten. Zo kon zij beter greep houden op de kerk en allerlei ontwikkelingen binnen het geloof.

Hendrik de Cock te Ulrum

Hendrik de CockDs. De Cock kwam, net als andere dominees in die dagen, als vrijzinnig-protestant van de universiteit en werd predikant in Ulrum. Zijn preken lokten veel kritiek uit, maar hij luisterde naar zijn gemeenteleden en zette zich aan de studie van Calvijn. Daarvan raakte hij zeer onder de indruk en hij ging de nieuwe leer uitdragen. Dat leidde tot zijn ontslag. Niet lang daarna werd de Akte van Afscheiding of Wederkering opgesteld en op 14 oktober 1834 door 137 personen onder­tekend. De tekst van deze akte vind je via de link hiervoor; de naam duidt op het af gaan van de valse kerk en terug gaan naar de ware kerk van 1618. De nieuwe beweging sloeg aan en breidde zich onder meer ook uit naar Friesland.

Willem I onderdrukte de Afscheiding met kracht, verzon overtredingen waarop hij vervolgens enorme boetes liet heffen, zette mensen gevangen, etc. Afgescheiden dominees konden niet in het openbaar preken, en maakten dus gebruik van stallen van boeren. Een wet van Napoleon, die al lang in onbruik was geraakt, de Code Pénal, werd weer van stal gehaald en uitsluitend toegepast op bijeenkomsten van godsdienstig karakter. Volgens deze wet mochten maximaal 20 mensen bij elkaar komen. Wie zich daar niet aan hield, moest enorme boetes betalen. De grondwet die destijds van kracht was, bepaalde overigens duidelijk en ondubbelzinnig dat godsdienstvrijheid een grondrecht was in de Nederlanden.

Uit de Code Pénal

Code Pénal

Uit de Grondwet

Grondwet

Afscheiding, eigen ervaring

Overigens is de geschiedenis van het ontstaan van de gereformeerde kerk in Nederland na 1834 behoorlijk ingewikkeld. Zelfs echte protestanten weten vaak niet meer waar het om ging. Zo stond er eind juli 2017 een artikel in Trouw over reformatorische scholen, waarin de Afscheiding van 1834 als ontstaan van de zwarte-kousenkerk werd vermeld. Dit is op zijn zachtst gezegd wel heel erg kort door de bocht.

De afgescheidenen van 1834 geloofden dat wat er in de Bijbel staat, letterlijk moest worden genomen, maar de nadruk lag veeleer op Gods genade dan op hel en verdoemenis. Ik maak dat op uit de oude brieven waarvan ik kopieën heb, maar ook uit mijn opvoeding en die van diverse gereformeerde vrienden en vriendinnen uit mijn omgeving. Die opvoeding was rechtzinnig, maar zeker niet somber en zwaar op de hand. Ik kan me voorstellen dat het feit dat je zelf niets kon doen aan je zaligheid bij velen leidde tot angst voor de hel. Maar in feite was het maar gelukkig dat je dat niet kon en dat je lot afhankelijk was van Gods genade. Die was immers oneindig groot! Vergelijk het met ademhalen: gelukkig doe je dat niet bewust, want als er voortdurend aan moest denken zou er weinig van terecht komen.

Hieronder twee rouwbrieven die volgens mij duidelijk maken wat ik bedoel.

Rouwbrief baby
Rouwbrief echtgenote

Om de teksten leesbaar te houden heb ik ze uit de grote witte met zwart omrande brieven geknipt. Bij het kindje is de datum Loênga, januari 1890 en staat er nog een handgeschreven tekst bij over de begrafenis. Bij de vrouw heb ik de begra­fenis­gegevens weggelaten.
Wat mij vooral treft in deze teksten is de hoop dat alles goed komt.

Ik stam van twee kanten af van Afgescheidenen. Beide ouders waren lid van de kerk zoals die in 1834 was ontstaan en verder ontwikkeld. Mijn grootvader van moeders zijde had als jonge man heel bewust voor juist deze kerk gekozen, want het was een duidelijk en principieel geloof vond hij. De familie van mijn vader komt uit Zweden en was dus van oorsprong Luthers. Een deel van de familie (onder wie opa Von Meyenfeldt) koos in Nederland echter bewust voor diezelfde synodaal gereformeerde kerk. Mijn vader werd er later predikant.

Mijn ouders geloofden dat wat in de Bijbel staat letterlijk moet worden genomen, maar waren niet voor de latere afsplitsing in nota bene 1944. Daar ging het erom of de slang in het paradijs echt had gesproken. Mijn ouders geloofden dat, maar vonden dit geen reden voor weer een kerkscheuring.

Home | NAAR BOVEN



Laatste versie: zaterdag 05 augustus 2017